Gezinsband

Voorwaarde voor gezinshereniging is dat de gezinsleden met wie hereniging wordt gevraagd feitelijk behoren tot het gezin met wie hereniging wordt beoogd. Het is daarvoor belangrijk dat de hoofdpersoon/referent het gezinslid heeft genoemd tijdens zijn gehoren. De bewijslast omtrent de gezinsband legt de IND volledig bij de hoofdpersoon. De hoofdpersoon moet aantonen dat zijn gezinsleden voor binnenkomst tot zijn gezin hebben behoord en dat de feitelijke gezinsband niet is verbroken. De referent onderbouwt dit zo mogelijk met documenten.

In de Gezinsherenigingsrichtlijn is een aparte bepaling opgenomen ten aanzien van het overleggen van documenten bij gezinshereniging ingeval het een vluchteling betreft. Daarin (artikel, 11 lid 2)  staat dat ook andere bewijsmiddelen in acht moeten worden genomen, indien officiële bewijsstukken ontbreken. Het verzoek om nareis mag alleen worden afgewezen op het ontbreken van officiële bewijsstukken' wanneer een vluchteling geen officiële bewijsstukken kan overleggen.

Gezinsband met echtgenoot of partner

Om in aanmerking te komen voor nareis, moet de gezinsband met de partner/echtgenoot al hebben bestaan voordat de hoofdpersoon/referent Nederland is ingereisd. Zowel gehuwde als ongehuwde partners moeten bovendien minimaal 18 jaar zijn.

Om de feitelijke gezinsband tussen partners of echtgenoten vast te stellen, zullen partners/echtgenoten zonder kinderen (of met een of meerdere pleegkinderen of meerderjarige kinderen) een identificerend interview krijgen als er geen documenten zijn die de relatie onderbouwen en bewijsnood is aangenomen. Hierbij vormt het feit dat in het buitenland daadwerkelijk is samengewoond een belangrijke indicatie. Het niet hebben samengewoond is volgens het beleid echter geen absolute afwijzingsgrond. De referent dient wel aannemelijk te maken dat geen sprake was of kon zijn van daadwerkelijke samenwoning.

Als de hoofdpersoon meerdere huwelijkspartners heeft, geldt dat slechts één (huwelijks)partner voor nareis in aanmerking komt. Indien deze relatie na inreis verbroken wordt, komt niet een andere (huwelijks)partner voor nareis in aanmerking.

Gezinsband met minderjarig biologisch kind

Er is altijd sprake van gezinsleven tussen ouders en minderjarige biologische kinderen in de zin van artikel 8 EVRM. Het uitgangspunt is dat voor biologische minderjarige kinderen geldt dat de biologische band tussen de ouder(s) en het kind als feitelijke gezinsband wordt aangemerkt. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties eindigt de gezinsband tussen ouders en hun minderjarige biologische kinderen.

De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de hoofdpersoon/referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Indien sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan aldus het beleid in ieder geval worden aangenomen dat het kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:

  • het kind woont zelfstandig en voorziet in eigen onderhoud;
  • het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind. Indien het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van de eerst genoemde omstandigheid.

Indien het minderjarige kind een huwelijk of relatie is aangegaan en geen sprake is van een van de genoemde omstandigheden of andere contra-indicaties, acht de IND de gezinsband met de ouder(s) niet als verbroken. Dit laatste is opvallend, en heeft er wellicht mee te maken dat een huwelijk van een minderjarige op grond van de Wet tegen huwelijksdwang in Nederland niet meer wordt erkend. Het minderjarige kind wordt op grond van de Nederlandse wet als ongehuwd aangemerkt.

Om vast te stellen of sprake is van een gezinsband geven de verklaringen van de hoofdpersoon in Nederland samen met de uitslag van een DNA-onderzoek voldoende indicatie.

Gezinsband met meerderjarig biologisch kind

Voor meerderjarige kinderen geldt ook dat het kind in het buitenland feitelijk tot het gezin van referent moet hebben behoord en die feitelijke gezinsband niet is verbroken.  Als  het meerderjarige kind jongvolwassen is, neemt de IND gezinsleven aan zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De IND rekent jongeren in de leeftijd van 18 tot ongeveer 24 jaar tot de jongvolwassenen.

Is het kind 25 jaar of ouder op het peilmoment dan, dan dient voor het aannemen van gezinsleven tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen wel sprake te zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s).

Voor de beoordeling of het meerderjarige kind feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend en betrekt de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf). De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.

Indien sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin behoort:

  • het kind woont zelfstandig en voorziet in eigen onderhoud;
  • het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind. Indien het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van de eerst genoemde omstandigheid.

Gezinsband met een pleegkind

Omdat de gezinsband tussen ouders en niet-biologische kinderen (adoptie en pleegkinderen) niet kan blijken uit DNA-onderzoek is het aan de hoofdpersoon/referent  om aannemelijk te maken dat dit kind in het land van herkomst ook daadwerkelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon. De hoofdpersoon dient te bewijzen dat de kinderen in het land van herkomst feitelijk tot het gezin hebben behoord. Het is van belang al in een zo vroeg mogelijk stadium in de gezinsherenigingsprocedure aan te geven dat het niet om biologische kinderen gaat, dat de hoofdpersoon niettemin de kinderen als eigen kinderen heeft verzorgd en opgevoed en de aanvraag met al het mogelijke bewijs en/of verklaringen te onderbouwen. Te denken valt bijvoorbeeld aan verklaringen van familieleden, kennissen, vrienden, imams, voogdijverklaringen, foto’s, verklaringen van school, werk, e.d.

Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de hoofdpersoon, wordt gekeken naar:

  • de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de hoofdpersoon;
  • de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent; en
  • in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.

Het ontbreken van overlijdensaktes van de ouders staat niet in de weg aan een feitelijke gezinsband tussen pleegouder en pleegkind. Wel is het zo dat de IND van de achterblijvende ouder(s) een toestemmingsverklaring eist, indien die met het gezag belast zijn. Indien er documenten zijn waaruit blijkt dat referent de voogdij heeft verkregen of de nog met gezag belaste ouders overleden zijn, dan is de toestemmingsverklaring niet meer nodig

nl_NL